De instelling in control


In de afgelopen jaren heb ik als adviseur of interim-manager een aantal malen opdrachten uitgevoerd bij onderwijsinstellingen waar de resultaten behoorlijk uit de pas liepen met de begroting en, erger, de rijks bekostiging. Instellingen, dus, die niet in control waren.

Niet in control zijn komt meestal voor als de schoolleiding heel sterk gericht is op het onderwijsproces en niet of nauwelijks op de ondersteunende processen. Meestal is te lang doorgegaan met wat men al deed en is er onvoldoende rekening gehouden met veranderingen in de bekostiging (geen ouderbijdragen, onvoldoende inflatiecorrectie) en duurder personeel. Zo’n zes jaar geleden kwam ik ook nog tegen dat de leiding oprecht verwachtte dat haar budgetoverschrijding ‘de overheid tot inzicht zou brengen komen dat het zo echt niet langer kan’. Het tekort op de begroting als politiek signaal.

Handhaving van het onderwijsaanbod en instandhouding van de secundaire arbeidsvoorwaarden lijken in eerste instantie sympathieke keuzes en kunnen vaak rekenen op de steun van de professionals, maar je bijt er jezelf mee in de staart. Want als het mis gaat moeten er keuzes gemaakt worden die meestal grote negatieve impact hebben op diezelfde professionals en daarmee op het werkklimaat binnen de instelling.

Niet in control zijn is soms simpelweg het gevolg van foute aannames bij de begroting. Maar vaker ligt er een complexere oorzaak aan ten grondslag. Bijvoorbeeld dat de bevoegdheden en verantwoordelijkheden onvoldoende duidelijk zijn of handhaving daarvan ontbreekt. En als het echt mis is dan is er ook sprake van onvoldoende eigenaarschap is van de middelen van de school en “doet men maar wat”.

Bij wel of niet in control zijn gaat het om drie aspecten die ik aanduid als het instrumentele, het structurele en het culturele of gedrags- aspect. Om werkelijk en duurzaam ‘in control’ te zijn moeten alle drie aspecten en de onderlinge samenhang daartussen voldoende op orde zijn.
Onderstaand ga ik in op de beschrijving van deze aspecten.
Instrumenteel
Onder instrumenteel  vallen alle gehanteerde data, systemen en methodes die ervoor zorgen dat de organisatie vertrouwen heeft in haar sturingsinformatie. Die sturingsinformatie heeft als basis betrouwbaar ingerichte systemen, die frequent met budgethouders worden gecontroleerd. Vanuit die basis komen managementrapportages, de bewaking van grotere budgetten, het bepalen van risico’s en het uitvoeren van risicomanagement tot stand. Met betrouwbare data en adequaat ingerichte systemen, intelligente managementinformatie (less is more!) en een adequate planning en control cyclus kan gewerkt worden aan verhoging van de kwaliteit van de sturingsinformatie, waaronder managementrapportages en daarmee de kwaliteit van de instelling.
Structureel 
Structureel gaat over de bevoegd- en verantwoordelijkhedenstructuur. Een heldere structuur met de verantwoordelijkheden daar belegd waar ook de besluitvorming plaatsvindt geeft in het algemeen een eerste borging van het eigenaarschap van de middelen en bewaking van de juiste besteding daarvan.
Het structurele aspect hoort mede bepalend te zijn voor het culturele aspect van ‘in control’ zijn. Met de toekenning – en handhaving- van bevoegd- en verantwoordelijkheden en volmachten bepaal je in elk geval wie tot welke beslissing bevoegd is en wie voor de uitvoering verantwoordelijk is. In de praktijk bepaalt het gedrag van mensen in de organisatie en de wijze waarop daarop gestuurd wordt of de organisatie daadwerkelijk ‘in control’ is. En daarmee komen we op het culturele aspect.
Cultureel
Cultureel is de wijze waarop het gedrag van mensen bijdraagt aan beheersing en bewaking van de middelen van de organisatie. Men houdt zich als vanzelfsprekend aan de interne en externe regels en afspraken. Besluiten worden genomen op het niveau waarop zij thuishoren. Men toont goed ‘huisvaderschap’. En de juiste deskundigheid wordt betrokken bij de besluitvorming. Daarnaast: de leiding communiceert voldoende over de besluitvorming met degenen die deze moeten uitvoeren of –administratief- verwerken en moedigt meedenken aan. Bovendien: leiding en medewerkers respecteren elkaars rollen hierin en spreken men elkaar op naleving van besluiten en afspraken aan. En, zeker niet in de laatste plaats, men voelt betrokkenheid bij de organisatie en de eigen rol daarin om de optimale bijdrage aan efficiënte besteding van de budgetten te leveren.
Mijn ervaring is dat het in control komen en ook duurzaam blijven betekent dat aandacht besteed moet worden aan alle drie beschreven aspecten. Daarbij heeft het cultureel aspect in de beginfase niet de hoogste prioriteit. Dan gaat het om snelle maatregelen om het tij te keren. Maar de cultuur  heeft wel altijd aandacht nodig.
Cultuurverandering kost tijd, zo leert de veranderkunde ons. Wanneer je niet in control bent heb je die niet, dan gebeurt alles in hogere versnelling. Draagvlak creëren wordt dan lastig, maar heb je juist in zo’n situatie nodig. Mijn ervaring is dat het dan enorm helpt als de leidinggevenden, en juist ook degenen die direct leiding geven aan de professionals in de organisatie, zoals teamleiders, diep inzicht krijgen in de problematiek: wat waren de uitganspunten voor verdeling van de bekostiging, waar komen de overschrijdingen voor, wat is daarin fout is gegaan?  Het effect van die aanpak is dat de leidinggevenden authentiek kunnen vertellen aan hun medewerkers –professionals!- uitdragen wat nut en noodzaak is van de hersteloperatie. Professionals willen immers begrijpen waarom zij last ondervinden van minder budget of hogere werkdruk.
En de beloning voor al die inspanningen? Duurzaam in control zijn betekent scherp alert zijn op wat je kunt doen op de korte en langere termijn, continu bijsturen en verbeteren, open en actie gericht communiceren met elkaar. Betrouwbare data en goede managementrapportages zijn de voorwaarden om continu aan kwaliteitsverbetering te werken. Een heldere structuur met “afspraak is afspraak”  geeft rust in de organisatie. Een open, transparante cultuur waarin je elkaar  professioneel aanspreekt is voorwaarde voor een modern professioneel schoolklimaat.
Zo is in control zijn de basis voor onderwijsverbetering.





Ontgroening en Vergrijzing


Anderhalve week geleden demonstreerden leerlingen van een school voor voortgezet onderwijs in Maastricht tegen het vertrek van hun “leukste” leraren. Dat bleek om de jongere leraren te gaan.  Maastricht staat niet alleen in deze problematiek. Overal in ons land worden in de komende maanden jonge leraren boventallig door krimp of bezuinigingen. Behalve ouder wordt het overblijvende lerarencorps ook steeds duurder. De topverdieners blijven immers, terwijl de goedkope krachten vertrekken. Hier ligt dan ook op de korte en middellange termijn een behoorlijk financieel en kwaliteitsvraagstuk voor bestuur, management en leraren in het VO.

Uit het Maastrichtse voorbeeld blijkt dat de leerlingen zich binnen de school meer verbonden voelen met de generatie leraren die het dichtst bij hun eigen belevingswereld staat.  Met de toenemende vergrijzing, en dus ook ontgroening, zal die kloof tussen de jongeren en hun opleiders steeds groter worden. Dat heeft gevolgen voor de kwaliteit van de opleiding.

Daarnaast zijn in de afgelopen jaren de klassen in het VO steeds groter geworden. In havo en vwo worden vaak  klassen tot ruim boven de dertig leerlingen geformeerd. Dat houdt in dat er steeds minder aandacht is voor individuele begeleiding. Deze schaalvergroting op microniveau vindt zijn oorzaak in het feit dat arbeid steeds duurder wordt in het onderwijs, terwijl de bekostiging geen gelijke tred maakt. Je kunt dus met gelijkblijvende subsidie minder mensen inzetten.

Oorzaken voor het duurder worden zijn de steeds hogere gemiddelde leeftijd en daarmee samenhangende aantal dienstjaren, waardoor veel docenten in of tegen de top van hun salarisschaal worden betaald. Daarnaast zijn er de –onbetaalbare- seniorenregeling BAPO (Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen), waarvan dus steeds meer medewerkers gebruik maken. Dat gevoegd bij de eigen bijdragen die scholen betalen voor beloningsdifferentiatie in het VMBO, de ontoereikende bekostiging van de “functiemix” en een paar kleinere bezuinigingsmaatregelen in de bekostiging door het ministerie van OCW. In het onderwijs, waar met erg smalle marges in de begroting wordt gewerkt, komen die laatstgenoemde maatregelen  toch behoorlijk aan.

Dat alles maakt dat er steeds minder mensen voor de klas staan en dat die gemiddeld steeds ouder worden en dus ook gemiddeld minder energie hebben om zich in hun complexe beroep staande te houden. Daarnaast: mijn ervaring is dat jonge leraren de smeerolie zijn van de onderwijsorganisatie. De behoefte daaraan neemt alleen maar toe nu de kloof tussen de belevingswereld van de jongste generatie en de oudere groter wordt als gevolg van de technologische ontwikkeling. 

De beste oplossing voor dit probleem is natuurlijk een paar miljard erbij, maar dat lijkt op dit moment niet de meest voor de hand liggende. Het voortgezet onderwijs moet er rekening mee houden dat  er in de komende jaren meer met minder zal moeten worden gedaan. Hetgeen betekent dat de vergrijzing en ontgroening nog toenemen, en alles wat ik boven heb geschetst verder oploopt: grotere klassen, steeds oudere leraren, met hogere kansen op korte of lange arbeidsongeschiktheid en, waarschijnlijk, steeds meer ontevreden leerlingen en ouders.

Ik zie niet snel een oplossing voor de ontgroening. Het overheidsbeleid is gericht op langere arbeidsparticipatie door ouderen en voor het onderwijs wordt net zo min een uitzondering gemaakt als voor andere sectoren. Dat betekent dat scholen zich moeten richten op het vitaal houden van deze ouderen.  Dat kan door het werken minder intensief te maken.

Het meest intensieve deel van de lerarenfunctie is het 25 keer per week opbouwen van een goede werkrelatie met steeds grotere groepen leerlingen, die onderling ook nog een grote verscheidenheid in kennis, vaardigheden en belangstelling  vertonen. We organiseren het onderwijs in zijn algemeenheid nog steeds in groepen geformeerd op basis van geboortejaar. Het gevolg is dat leerlingen geacht worden om allemaal op het zelfde moment belangstelling te hebben voor hetzelfde onderwerp op het zelfde kennisniveau. Dat vereist veel van een leraar. Daar heb je, naast ervaring,  je energie voor nodig.

Als die energie bij de leraren door vergrijzing gemiddeld minder wordt, is het de vraag of je moet vasthouden aan dat systeem van werken. Ik denk dat je op zoek moet gaan naar een systeem dat minder van mensen vergt en dat dus meer gericht is op het aansluiten bij de kennis, vaardigheden en belangstelling van je leerlingen dat het klassikale systeem van nu.

Dat vraagt om initiatief van bestuur en management en om het verlaten van de “comfort-zone” -van vrijwel uitsluitend klassikaal lesgeven- door leraren.

Voor zover leraren zich in deze situatie al comfortabel voelen.

Trainen in Suriname

Van 15 tot en met 18 april, was ik in Suriname. Samen met Leon de Wit, bestuurder van Rijn Heuvelland Zeist e.o., verzorgde ik een tweedaagse training over het High Performance Scholen Programma voor de leidinggevenden en een aantal leraren van scholen van de Evangelische Broedergemeente Suriname. Dit HPS-programma is door de internationale CBE-groep ontwikkeld in samenwerking met internationale topadviseurs.

Ik heb wel eerder workshops gegeven in het buitenland, meestal ver weg -Sjanghai, Auckland, Toronto, Tampa- maar die duurden nooit langer dan twee uur. Trainen buiten je eigen land is anders: veel meer  aftasten wat je toehoorders al weten, wat past bij hun cultuur en omgangsvormen, hoe je momenten van ontspanning invult en wie je bij de uitvoering van je training kunt betrekken. Humor inbrengen is lastiger, dat is toch erg gerelateerd aan cultuur.

De Stichting Onderwijs der Evangelische Broedergemeente Suriname (SOEBGS) wordt geleid door een directeur en een HRM-manager die allebei hun sporen in Amsterdamse besturen hebben verdiend, maar uiteindelijk teruggegaan zijn naar hun geboorteland. Zij hebben een hoge ambitie voor hun 16.000 leerlingen, die zijn verspreid over een groot deel van Suriname, dus ook in het binnenland. De directeur, mevrouw Mildred Demon, heeft CBE benaderd voor deze tweedaagse over HPS, nadat zij de conferentie “Making Shift Happen” in oktober 2011 in Amsterdam had bezocht. Onze tweedaagse heet dan ook “Making Shift Happen”.

Van de drie dagen, die ons bliksembezoek duurt, gebruiken we de eerste om met de onderwijsmedewerkers -consulenten, een combinatie van inspectie en ondersteuning-  van het bestuursbureau te spreken over wat de verwachtingen zijn. We inspecteren de locatie, op dat moment nog een verwaarloosd uitziende discotheek waar de airco uitstaat en WiFi niet werkt. We gebruiken onze waarnemingen om de basis Power Point die we hebben meegenomen van CBE flink aan te passen. In Suriname gelden nu eenmaal andere vanzelfsprekendheden dan in landen waar wel veel geld beschikbaar is voor onderwijs. Zo is de beschikbaarheid van schoolboeken geen zekerheid aan het begin van het schooljaar. Bovendien is er geen geld om deze te actualiseren en zijn ze dus van ver in de vorige eeuw.

Voor de training zelf hebben we gekozen voor een grote diversiteit aan didactische werkvormen. Daardoor wordt het volgen van de trainingsopzet al een oefening in het hanteren van een gevarieerd didactisch instrumentarium. Deze werkwijze heb ik een aantal keren zelf meegemaakt bij workshops van Michael Fullan en Joanne Quinn uit Canada.

Gelukkig heeft de zaal op de ochtend van de training een metamorfose ondergaan, de airco werkt en men heeft de WiFi voldoende versterkt om materiaal van internet te kunnen downloaden. We gebruiken beeldmateriaal van Sugata Mitra en de Khan Academy en zullen in overweging geven om in een keer van verouderd boek naar up-to-date digitaal over te gaan. Voorwaarde is dat de regering haar belofte nakomt om haast te maken met de aanleg van de ICT-infrastructuur. 

Voor de medewerkers van SOEBGS is dit de laatste week van het paasverlof. De leiding van SOEBGS draagt met succes uit dat het vakantie is voor de leerlingen, maar niet voor de medewerkers. Dat zou in Nederland toch tot stevige discussie over de interpretatie van de cao leiden. Hier zijn 150 medewerkers aanwezig. De directie organiseert deze bijeenkomsten  drie maal per jaar, ook met docenten, maar ze mogen niet te koste gaan van de onderwijstijd. Een bijzondere prestatie in een land waar de docent nauwelijks van het salaris kan rondkomen, vaak meerdere banen nodig heeft voor het levensonderhoud en de verlofperiode dus goed kan gebruiken voor bijverdiensten.

Tijdens de training vallen ons een aantal dingen op. De meeste deelnemers schrijven alles over van de gepresenteerde dia’s, terwijl we hebben toegezegd dat de teksten beschikbaar worden gesteld. Ik vermoed dat dit een nog veel toegepaste werkwijze is om kinderen te leren memoriseren, maar verzuim dit na te vragen. Verder zijn er grote verschillen tussen de deelnemers. Alle categorieën onderwijs zijn vertegenwoordigd: kleuter onderwijs, primair onderwijs en voortgezet onderwijs en daarvan zijn schoolleiding tot docenten in opleiding aanwezig. Er is een grote motivatie om te leren. Alleen feedback-oefeningen gaan niet erg soepel, maar dat zijn we in Nederland niet anders gewend. Telkens opnieuw leggen we uit dat open en eerlijke feedback de snelste en goedkoopste manier is om beter te worden.

Ik doe een poging tot humor, maar laat dat al snel aan de dagvoorzitter over, een ICT-ondernemer die zijn rol fantastisch vervult en bij elk optreden de lach in de zaal brengt.  Het accentverschil tussen Nederlanders en Surinamers maakt het erg moeilijk om elkaars humor te verstaan. Ironie komt dan niet over. Leon weet de zaal zover te krijgen dat men over en weer elkaars nek masseert als de after-lunch-dip wat al te hard is toegeslagen. Iedereen doet mee, de in Nederland gebruikelijke verlegenheid om elkaar aan te raken is niet aanwezig.

We werken drie dagen van ’s morgens vijf tot ’s avonds acht. Daarna dineren met onze gastheren. Nou ja, vooral gastvrouwen. Ook in Suriname is de feminisering van het onderwijs een feit. Op de tweede dag rijdt de chauffeur van SOEBGS ons nog een uurtje rond door Paramaribo, met als hoogtepunt het oversteken van de Suriname rivier over de Wijdenbosch-brug. We zien in elk geval nog iets van de ongekende diversiteit van de natuur. Verder ontdekken wij het land alleen door te praten met onze trainees.

We benadrukken dat veranderen moed kost. Dat je je nek moet durven uitsteken tegen de weerstanden in. Tegen medewerkers, ouders, culturen. Dat is een universeel gegeven. We onderbouwen ons verhaal met talloze verwijzingen naar het wetenschappelijk onderzoek. De zaal schrijft vrijwel alles op: deze mensen zijn gekomen om maximaal mee te nemen wat wij hen aanbieden. Na twee dagen is iedereen behoorlijk moe en zeker ook de trainers. Maar we vertrekken in flow na ontzettend positieve feedback van al die aardige, gemotiveerde mensen die drie dagen later weer, onder voor ons erbarmelijke omstandigheden, hun leerlingen begeleiden.

Terug in Nederland heb ik pas tijd om te reflecteren op mijn ervaringen. Ik kan het nog niet goed omschrijven waar dat in zit, maar ik voel me nu veel meer wereldburger dan ik voor deze driedaagse was. Wel een goed gevoel! 

Peter Overgaauw

Onderwijs en Technologie

Ik heb een neefje, Jesse. Hij is ruim anderhalf jaar. Jesse kan nog niet echt goed praten, maar het opstarten en gebruiken van de iPad van mijn broer gaat hem erg goed af. Als peuter heeft hij toegang tot de wereld, al zal hij dat zelf anders begrijpen. Technologie is voor hem volkomen normaal. Over niet al te lange tijd ligt het materiaal van de Kahn-Academy binnen zijn bereik. Gewoon op de iPad van zijn vader. Met een beetje sturing weet hij op zijn zesde al allerlei dingen die pas in het voortgezet onderwijs in het curriculum zijn opgenomen.

Mijn jongste zoon is 23. Ik weet nog hoe trots ik was dat hij, zonder hulp, de audio-apparatuur met groot gemak kon bedienen. Toen hij vijf was werd Internet ingericht. Van mijn kinderen  werkt hij het gemakkelijkst met de digitale middelen die hem tot zijn beschikking staan. Maar er is een groot verschil in kennisverwerving tussen een CD opzetten of met een iPad kunnen werken.
Je kunt gamen zonder muis, met een band om je hoofd die de impulsen van je hersenen vertaalt. Deze week werd gepubliceerd dat er een bril is waarop je aan de binnenkant je afspraken kunt lezen en alle ander dingen die je die nu nog op je telefoon leest. Anderhalf jaar geleden vond ik mijn iPhone nog een magisch apparaat.
De laatste drie jaar zijn er meer E-books verkocht dan gedrukte boeken.

Onze kinderen groeien op in de wereld waarin ingewikkelde technologie steeds meer invloed heeft op ons gedrag en hoe wij communiceren met elkaar en dus ook op hoe wij leren.
Ik schat dat rond de 90% van de scholen in het voortgezet onderwijs nog gewoon schoolboeken gebruikt. Van de gedrukte soort, dus.

Scholen organiseren hun leerstof bij meerderheid in eenheden van 50 minuten aan groepen die op leeftijd zijn samengesteld. Docenten lijken er vanuit te gaan dat je het beste leert als je dat met 30 leeftijdgenoten  tegelijk doet, ongeacht de kennis die je vooraf al had. Dat blijkt althans uit hun aanpak. Overigens weten zij wel beter, alleen weten zij niet hoe zij het anders moeten organiseren. Druk van de examenstof, hé?

Instructies in het onderwijs duren niet zelden veel langer dan de ca. 12 minuten die een  bovengemiddeld intelligente volwassene kan opbrengen om geconcentreerd te luisteren naar een ander. Er is geen onderzoek dat ondersteunt dat jongeren zich langer kunnen concentreren.
Scholen kampen met materiele tekorten, maar op school moet de krachtige zakcomputer, die vrijwel iedere tiener tot zijn beschikking heeft, worden uitgezet.

Het onderzoek  naar de schoolbeleving van scholieren in het voortgezet onderwijs van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren wijst uit dat 91% van de scholieren zich verveelt op school.
Hoe zou dat toch komen?

Peter Overgaauw

Artikel Trouw - Goede leraar belangrijker voor onderwijskwaliteit dan urennorm

Kwaliteitsverbetering van het onderwijs is hét antwoord op de sombere voorspelling als het gaat om de economische groei. De verwachting is dat EU als geheel in de komende tien jaar zo’n magere 0,5 tot 1 % per jaar groeit. Vergeleken met opkomende economieën als India, China, Brazilië en Turkije is dat erg gering. De oplossing voor deze oplopende achterstand is het voortgezet onderwijs op een hoger plan tillen, waarmee de kenniseconomie wordt gestimuleerd. Deze oplossing is simpel en bijna kosteloos. Het Nederlandse lerarencorps moet beter presteren en een hogere leskwaliteit gaan leveren. Dat levert veel meer op dan het vaststellen van een urennorm.

Vanaf het ontstaan van de financiële crisis in 2008 hebben regeringen geroepen dat er geïnvesteerd moet worden in onderwijs. In 2009 werd kamerbreed de motie Hamer aangenomen. Hierin staat de ambitie dat Nederland tot de top 5 van kenniseconomieën moet gaan behoren in de wereld. Eerder, in 2007 verscheen het onderzoeksrapport van McKinsey. Dit onderzoek toont aan dat het verschil tussen een goede leraar en een slechte leraar, gemeten in de prestaties van hun leerlingen, maar liefst 53 percentiel bedraagt. Het onderzoek bewijst eens te meer dat de rol van de docent cruciaal is in het leerproces van de leerling. Het rapport is dan ook met tromgeroffel ontvangen door verenigingen van leraren, zoals Beter Onderwijs Nederland.

Om beter onderwijs te krijgen moet je dus zorgen voor betere leraren. Niet zo moeilijk, zou je denken. Geef de professional de ruimte om zich te scholen en hij zal zorgen dat hij zich ontwikkelt in zijn vak. Die ruimte is er: elke docent in Nederland in het voortgezet onderwijs heeft het CAO-recht om 10% van zijn te werken uren te besteden aan scholing en ontwikkeling. Onderzoek wijst uit dat daar weinig gebruik van wordt gemaakt.

Onderwijsspecialist Olaf MacDaniel van CBE onderzocht de professionaliteit van leraren in het MBO en vergeleek die met negen andere beroepsgroepen. Zijn conclusie is dat bij geen van de andere beroepsgroepen er zo weinig invloed is te meten van nascholing op het professioneel handelen als bij de leraar. De Nederlandse docent werkt op zichzelf, heeft veel ruimte om zijn eigen kwaliteit te bepalen en wordt te weinig geprikkeld om zowel zijn vakgebied als zijn beroepsvaardigheden te ontwikkelen.

De onderwijskwaliteit wordt bepaald door elke individuele docent en zijn lesvaardigheden. Veel Nederlandse leraren beschouwen dit ook als hun professionele ruimte. Hoe hoger de opleiding, hoe hardnekkiger deze misvatting wordt gekoesterd. Hier ligt ook het levensgrote probleem van het onderwijs. De docent moet zijn individuele koers verlaten, feedback leren krijgen en leren in teamverband te werken.

Een goede professional laat zijn professioneel handelen beoordelen door anderen. Dat kan zijn door zijn “peers”, door zijn cliënten, door zijn leidinggevenden en door andere belanghebbenden. Hij vraagt om feedback en laat zien wat hij ermee doet. In de Nederlandse onderwijspraktijk komt dit nauwelijks voor. Kennis en vaardigheden lijken het geestelijk eigendom van de docent zelf en staan te weinig in dienst van het hogere doel. Het gaat er per slot van rekening om om leerlingen op het hoogst mogelijk niveau op te leiden. Zij moeten later een zo groot mogelijke toegevoegde waarde kunnen ontwikkelen om zo de kenniseconomie impuls op impuls te geven. Het is dé manier om Nederland in de top 5 van kennislanden te positioneren. Het gebrek aan reflectie op het vakmanschap van de docent leidt ertoe dat leraren in Nederland te weinig doen aan ontwikkeling van hun eigen talent. Docenten doen daarmee ook de talentontwikkeling van hun leerlingen ernstig tekort met alle economische gevolgen van dien.

Hoe anders is dit in de regio Sjanghai, momenteel wereldwijd de topregio in het onderwijs. Daar wordt elke docent, zijn loopbaan lang, wekelijks gevolgd met meerdere beoordeling van zijn lessen door collega’s, ook van andere scholen, en leidinggevenden. Elke beoordeling wordt doorgesproken en de docent moet laten zien dat hij actief bezig is met de uitbreiding van zijn vaardigheden. Kopiëren en verbeteren en dat in een continu proces. In Nederland wordt soms gebruik gemaakt van collegiale consultaties, feedback van leerlingen en audits, maar niet op grote schaal en vrijwel nergens structureel. Daar valt dus veel, en vooral snelle, winst te behalen.

Een andere, succesvolle, vorm om de kennis en vaardigheden van onze docenten te deprivatiseren is het samenwerken en samen ontwikkelen in teamverband. Landen als Canada en Finland maken succesvol gebruik van samenwerken in teams en gebruiken de teams als scholingsinstrument. Met elkaar leren docenten om gezamenlijk een afgesproken didaktiek te hanteren. Vaardigheden worden in groepsverband ontwikkeld. Enige jaren geleden is een grootschalig onderwijsverbeteringproject gestart in de provincie Ontario, Canada. Onderdeel van dit project is dat docenten met elkaar afspreken dat zij gedurende een bepaalde periode, zes weken tot twee maanden - een nieuwe didactische werkvorm hanteren.

Aan het eind van de periode evalueert elke docent wat deze werkvorm voor de leerlingen en voor henzelf heeft opgeleverd. Wat betekent het voor het leerresultaat? Die evaluaties worden in teamverband besproken. Beheerst het team de werkvorm dan wordt een nieuwe gekozen. Zo leert men in maximaal twee jaar tijd het complete didactisch instrumentarium aan. Door de groep als scholingsinstrument te gebruiken en dus tevens als drukmiddel, moet elke docent wel meewerken aan de ontwikkeling van zijn vaardigheden. Een prachtig middel om snel betere leraren voor de klas te krijgen.

De Canadese topadviseur op onderwijsvraagstukken, Michael Fullan, noemt als neveneffect van deze werkwijze het creëren van “sociaal kapitaal”. Dat is de situatie waarin de groep met elkaar een bepaald, hoog, niveau aanhoudt. Minder presterende docenten trekken zich op aan het gemiddelde van het collectief. Ze hoeven het niet langer alleen te doen.

In het Nederlandse funderend - primair en voortgezet- onderwijs zijn we wel begonnen aan teamvorming. Maar binnen die teams wordt nog erg veel gesproken over regelzaken en erg weinig over teamprestatie en samenwerken om het kennisniveau van onze leerlingen te verhogen. De goede Nederlandse leraar, en daar zijn er genoeg van, wordt weinig geprikkeld om zijn kennis en vaardigheden te delen met zijn minder goede collega’s. Zwakkere docenten kennen binnen de verhoudingen van de docentenkamer een te grote gêne om op hun handelen te laten reflecteren. Deze verlegenheid neemt toe naarmate de docent langer voor de klas staat.

In het Nederlandse onderwijs worden de kennis en de vaardigheden van leraren te vaak nog beschouwd als het geestelijk eigendom van de individuele leraart. Het wordt hoog tijd dat dit verandert. De docent als einzelgänger moet tot het verleden gaan behoren. Uiteindelijk is de hele Nederlandse samenleving economisch de dupe, want we moeten het nu hebben van een hoogwaardige kenniseconomie en daar zijn goed presterende leerlingen in het funderend onderwijs een voorwaarde voor. De urennorm niet.

Peter Overgaauw